-
1 zich kwaad maken
rabiaDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > zich kwaad maken
-
2 just to spite
kwaad maken,expres (iemand kwaad willen maken) -
3 erbosen
-
4 anger
n. toorn, boosheid, woede--------v. boos worden, kwaad worden; boos maken, kwaad makenanger1[ ænggə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 woede ⇒ boosheid, toorn♦voorbeelden:————————anger2〈 werkwoord〉1 boos/woedend maken -
5 Tour
〈v.; Tour, Touren〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 jemanden auf Touren bringen • (a) iemand op dreef, gang brengen; (b) iemand kwaad maken〈 informeel〉 auf Tour gehen • een tocht ondernemen, gaan toerenauf vollen, höchsten Touren laufen 〈ook informeel; figuurlijk〉 • op volle toeren draaien, werken3 immer die alte, dieselbe Tour! • steeds weer dezelfde oude truc, het oude liedje!seine krummen Touren • zijn louche, slinkse zaakjes, strekendie Tour zieht bei mir nicht! • die vlieger gaat bij mij niet op! -
6 colère
colère [koller]〈v.〉♦voorbeelden:mettre en colère • kwaad makense mettre en colère • kwaad wordenrentrer sa colère • zijn kwaadheid bedwingenen colère • woedendpasser sa colère sur qn. • zijn woede op iemand koelen, afreagerenpiquer, prendre une colère • een woedeaanval krijgenfwoede(aanval), drift(bui) -
7 *hérisser
*hérisser ['eeriesee]4 voorzien (van stekelige, puntige dingen)♦voorbeelden:1 overeind gaan staan ⇒ z'n stekels, veren overeind zetten -
8 rabia
boos, kwaad, toornig, nijdig, verstoord, vertoornd; boos worden [v], zich kwaad maken [v] -
9 rabia
boos, kwaad, toornig, nijdig, verstoord, vertoornd; boos worden [v], zich kwaad maken [v] -
10 rile
v. (iemand) kwaad maken[ rajl] -
11 ruffle
n. rimpeling; (geplooide) kraag of boord--------v. verstoren, doen rimpelenruffle1[ rufl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————ruffle2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verstoren ⇒ doen rimpelen, verwarren3 ergeren ⇒ kwaad maken, opwinden♦voorbeelden: -
12 back
adj. van achter, achter--------adv. achteruit; terug; achter--------n. rug; leuning; eind; verdediger (bij basketbal)--------v. bijstaan; naar achter leidenback1[ bæk]2 achter(hoede)speler ⇒ verdediger, back♦voorbeelden:(flat) on one's back • (ziek) in bedhave broken the back of something • het grootste deel/ergste van iets achter de rug hebben〈 informeel〉 get/put someone's back up • iemand irriteren/kwaad makenpat oneself on the back • tevreden zijn over zichzelfpat someone on the back • iemand een goedkeurend klopje gevenput one's back into something • ergens de schouders onder zettenglad to see the back of someone • iemand liever zien gaan dan komenstab someone in the back • iemand een dolk in de rug steken, iemand verradenturn one's back on • de rug toekeren〈 informeel〉 be on someone's back • veel/altijd kritiek hebben op iemand→ scratch scratch/II 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉1 achterkant/zijde ⇒ keerzijde, rug♦voorbeelden:the back of a book/hand • de rug van een boek/handat the back • achterintalk through the back of one's neck • uit zijn nek kletsen————————back22 terug-♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 get in through/by the back door • een baan krijgen via kruiwagens/dank zij oneerlijke manipulaties————————back3→ back away back away/, back down back down/, back off back off/, back onto back onto/, back out back out/, back up back up/1 achteruit bewegen ⇒ achteruitrijden, (doen) achteruitgaan♦voorbeelden:back the car out of the garage • de auto achteruit uit de garage rijdenback (one's car) into another car • achteruitrijden tegen een andere auto♦voorbeelden:→ back up back up/————————back4〈 bijwoord〉6 achterom♦voorbeelden:back in 1975 • (nog/reeds/destijds) in 1975 -
13 get/put someone's back up
get/put someone's back upiemand irriteren/kwaad maken -
14 inflame
v. doen ontvlammen; doen gloeien, (doen) ontsteken; doen ergeren[ infleem]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
15 nark
n. drugspeurder, rechercheur van de drugbrigade, regeringsofficier die op de naleving van beperkingen op illegale drugs toeziet; tipgever, politiespion (Engels gebruik); vervelend iemand, lastigvallend persoon (Australisch gebruik)nark1————————nark2〈 Brits-Engels〉♦voorbeelden:1 stop narking! • hou op met dat gezeur!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 get hot
warm worden, zich laten opvoeren/kwaad maken -
17 hérisser
v1) opzetten, rechtop doen staan3) kwaad maken, op stang jagen -
18 gendarmer
gendarmer (se) [zĵãdaarmee]〈 werkwoord〉1 zich kwaad maken ⇒ heftig protesteren, opstuiven♦voorbeelden:1 se gendarmer contre qn., qc. • fel tekeergaan tegen iemand, ietsil a dû se gendarmer pour se faire obéir • hij moest flink opspelen voordat er naar hem geluisterd werd -
19 mettre en colère
mettre en colère -
20 outrer
outrer [oetree]〈 werkwoord〉
См. также в других словарях:
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Leute — 1. A de richa Lüta werd ma nüd rüdig1. – Sutermeister, 143; Tobler, 371. In Appenzell: Von den reichen Leuten bekommt man nicht leere Hände. (Tobler.) 2. Albern Leut dienen nicht in die Welt. – Petri, II, 4. 3. Alberne Lüe sind ock Lüe. (Hannover … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Freund (Subst.) — 1. Allermanns (Allerwelts) Freund, niemands Freund (jedermanns Geck). – Simrock, 2750; Winckler, X, 16; Eiselein, 185; Kirchhofer, 354; Reinsberg III, 143. Dem Allerweltsfreunde empfiehlt W. Müller: »Willst du der Leute Liebling sein, sei… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Weib — (s. ⇨ Frau). 1. A jüng Weib is wie a schön Vögele, was män muss halten in Steigele (Vogelbauer). (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. A schämedig (schamhaftes) Weib is güt zü schlugen. (Warschau.) – Blass, 11. Weil es, um keinen Scandal zu machen, den… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mensch — 1. A verzagte Möntsch isch im Himmel nid sichar. (Bern.) – Zyro, 108. 2. Ach, Mensch, betracht , wie Gott verlacht all deinen Pracht, der in einer Nacht wird zu nichts gemacht. – Gerlach, 9. 3. Ain verkerter mensch richtet hader an vnd ain… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Frau — 1. Alle Frauen sind Eva s Tochter. Dän.: Alle mandfolk ere Adams sönner og quindfolk Evæ døttre. (Prov. dan., 6.) 2. Alle Frauen sind gut. Die Engländer fügen boshaft hinzu: zu etwas oder nichts. (Reinsberg I, 59.) 3. Alte Frau – Liebe lau. In… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon